(1394-1465)
van Hella Haasse
Teksten: Charles d'Orléans | Vertalingen: KJ / Rein de vries |
1.Dieu, qu'il la fait bon regarder
Dieu, qu'il la fait bon regarder, La gracieuse, bonne et belle ! Pour les grans biens qui sont en elle, Chascun est prest de la loüer. Qui se pourroit d'elle lasser ? Tousjours sa beauté renouvelle. Dieu, qu'il la fait bon regarder, La gracieuse, bonne et belle ! Par de ça ne de là la mer Ne scay dame ne damoiselle Qui soit en tous biens parfais telle ; C'est ung songe que d'y penser. Dieu, qu'il la fait bon regarder ! |
God! wat maakt Hij haar een lust voor't oog, zo bekoorlijk, goed en schoon! Om de grote deugden die zij bezit wil eenieder haar wel prijzen. Wie zou haar kunnen verlaten? Haar schoonheid vernieuwt telkens weer. God! wat maakt Hij haar een lust voor't oog, zo bekoorlijk, goed en schoon! Aan deze en gene zijde van de zee ken ik geen meisje of vrouw, die zo volmaakt is in elke deugd. Het is een droom om aan haar te denken: God! wat maakt Hij haar een lust voor't oog. |
![]() Volgens Hella Haasse was Bonne 'een bron van eindeloze verrukkingen en verrassingen, onophoudelijk nieuw en boeiend voor de jonge man; hij, die in zijn leven nog niets anders gekend had dan zorg en rouw, van wie men tot nog toe alleen zware verantwoordelijkheid en zelfbeheersing had geëist, kon zich voor het eerst koesteren in een even stralend als onverwacht geluk.' Dit gedicht moet dus haast wel geïnspireerd zijn geweest door zijn geliefde Bonne die, nog kinderloos, in Frankrijk op hem wachtte. Tragiek: ze stierf vijf jaar voor zijn vrijlating .... In ruil voor die vrijlating bedong Filips de Goede (de zoon van Jan zonder Vrees) dat hij de dure eed aan zijn moeder zou inslikken en trouwen met de veel jongere Maria van Kleef, kleindochter van Jan zonder Vrees. Wat een levenslot ... |
|
2.Quant j'ai ouy le tabourin Quant j'ai ouy le tabourin sonner pour s'en aller au may, En mon lit n'en ay fait affray Ne levé mon chief du coussin; En disant: il est trop matin Ung peu je me rendormiray. Quant j' ay ouy le tabourin Sonner pour s'en aller au may, Jeunes gens partent leur butin; De nonchaloir m'accointeray A lui je m'abutineray Trouvé l'ay plus prouchain voisin. Quant j'ay ouy le tabourin Sonner pour s'en aller au may En mon lit n'en ay fait affray Ne lev?on chief du coussin. |
Toen ik de tamboerijn hoorde roepen om er in de mei op uit te gaan, bleef ik onverstoord in bed. Ik hief mijn hoofd niet van het kussen en zei: 't is nog te vroeg, 'k ga weer een beetje slapen. Toen ik de tamboerijn hoorde roepen, om er in de mei opuit te gaan, verdeelden jonge kerels hun buit. Onverschilligheid is mijn metgezel, haar buit ik nu uit, zij is mij meer vertrouwd gebleken. Toen ik de tamboerijn hoorde roepen, om er in de mei op uit te gaan, bleef ik onverstoord in bed en hief mijn hoofd niet van het kussen. |
Tijdens zijn lange gevangenschap bleef Karel zijn geliefde Bonne trouw - ongewoon voor een feodale hertog! - we weten enkel van een paar jaar durende platonische relatie met een hertogin. Begrijpelijkerwijs kende hij perioden van lusteloosheid en neerslachtigheid - daarover gaat dit gedicht. Maar er waren ook lichtpuntjes: Tijdens zijn gevangenschap zou Jeanne d'Arc tezamen met haar wapenbroeder Jean Dunois (Karels halfbroer en zaakwaarnemer) de 100-jarige oorlog beslissend ten gunste van Frankrijk doen keren. | |
3.Hiver Yver, vous n'estes qu'un villain ! Esté est plaisant et gentil, En tesmoing de May et d'Avril Qui l'accompaignent soir et main. Esté revest champs, bois et fleurs, De sa livrée de verdure Et de maintes autres couleurs, Par l'ordonnance de Nature. Mais vous, Yver, trop estes plein De nege, vent, pluye et grezil ; On vous deust banir en essil. Sans point flater, je parle plein: Yver, vous n'estes qu'un villain ! |
Winter, je bent gewoon een schurk! Zomer is aangenaam en vriendelijk, dat getuigen Mei en April die hem avond en ochtend vergezellen. Zomer doet velden, bossen en bloemen opleven met zijn kleed van groen en een menigte andere kleuren op bevel van de natuur. Maar jij, Winter, zit veel te vol met sneeuw, wind, regen en hagel. Ze zouden je moeten verbannen. Zonder overdrijving zeg ik volmondig: Winter, je bent gewoon een schurk! |
![]() |