Monteverdi
Terwijl in het pauselijke Rome van eind-16e eeuw, na de contra­reformatie, het conser­vatisme in de kunst toesloeg, waren de muzikale ontwikkelingen in Venetë stormachtig. Daar zette de barok met volle kracht in, met als grootste nieuw­lichter Claudio Monteverdi. Zoals zovele wonder­kinderen componeerde hij al op jonge leeftijd, natuurlijk nog helemaal in de geest van zijn leermeester in de kathedraal van zijn geboorte­plaats Cremona. Op zijn 17e kreeg hij zijn eerste baan als muzikant: violist aan het hof van Mantua. Daar ontmoette hij de Vlaamse meester Giaches de Wert en bekwaamde zich onder diens leiding in zang en directie. Uiteinde­lijk werd hij daar, 37 jaar oud, aangesteld als maestro di capella.
Dat hij een aanhanger was van vernieuwende en dus ook contro­versiële muzikale opvat­tingen was inmiddels bekend. Naast de strakke prima prattica van de polyfonie, waarbij de harmonie van doorslag­gevend belang is, vroeg de nieuwe secondo prattica meer aandacht voor de tekst­beleving en emotie en toevoeging van een basso continuo, solozang en recitatieven. En daarmee legde hij de basis voor een geheel nieuw genre: de opera. In Mantua maakte hij er al een paar, oa l'Orfeo en ook Arianna, die goed ontvangen werden.
Ariadnes klaagzang op Naxos. Schilderij van Mieke Koenen.
In die tijd zocht hij met kerkelijke werken ook de gunst van Paus Paulus V, o.a. met zijn beroemde Mariavespers om voor zijn zoon een priester­opleiding te krijgen - zonder succes overigens. Toen hij ook nog door de nieuwe vorst van Mantua werd ontslagen, zat hij in een benarde positie. Daaruit werd hij binnen een jaar verlost door zijn aanstel­ling als maestro di capella van de San Marco in Venetië, de destijds hoogst denkbare eer voor een musicus. In zijn 30 Venetiaanse jaren bleef hij continu vernieuwen en onder zijn leiding groeide de opera uit tot een volwassen kunstvorm.
In de eeuwen daarna, de tijd waarin de opera hoogtij vierde raakte Monteverdi merkwaar­digerwijs geheel in de vergetel­heid, maar rond 1900 werd hij 'herontdekt' en zijn werk wordt tegen­woordig weer regel­matig uitgevoerd.

Op gezag van Pallas Athene verlaat de held Theseus prinses Ariadne die slaapt door de god Hypnos.
Volgens Caesar Van Everdingen (17e eeuw) had Ariadne het als vrouw van Dionysos aardig naar de zin.
De opera Arianna speelt een mytho­logisch verhaal. Prinses Ariadne, dochter van koning Minos op Kreta werd verliefd op de Griekse held Theseus. Ze hielp hem het monster Minotaurus te verslaan en een uitweg te vinden uit het labyrinth waarin die zat opgesloten, dmv haar beroemde 'rode draad'. Maar Theseus liet haar in de steek en ze bleef eenzaam achter op het eiland Naxos, verscheurd door teleur­stelling en verdriet.
In 1614 besloot Monteverdi de vijf­stem­mige madri­galen uit de opera apart te publiceren onder de naam Il Lamento d'Arianna (Ariadnes klaagang), waardoor ze bewaard zijn gebleven (i.t.t. de opera zelf). De eerste madrigaal heet Lasciate mi morire, een van zijn mooiste - vinden we nu. Het stuk klinkt nog steeds uit de kelen van ontel­bare koren - waaronder Sega di Canto.
Overigens, Ariadne zou later op Naxos trou­wen met de wijngod Dionysos (Bacchus), dus alles kwam toch weer goed ...

I
Lasciate mi morire!
E che volete che mi conforte
In cosi dura sorte
In cosi gran martire?
Lasciate mi morire!
II
O Teseo, o Teseo mio,
sì che mio ti vo' dir, chè mio pur sei,
benchè t'involi, ahi crudo! a gl'occhi miei.
Volgiti, Teseo mio,
volgiti, Teseo, o Dio!
Volgiti in dietro a rimirar colei
che lasciato ha per te la patria e'l regno,
e'n queste arene ancora,
cibo di fere dispietate e crude,
lascierà l'ossa ignude.
O Teseo, o Teseo mio,
se tu sapessi, o Dio!
Se tu sapessi, ohimè!, come s'affanna
la povera Arianna,
forse forse pentito
rivolgeresti ancor la prora al lito.
Ma, con l'aure serene
tu te ne vai felice, ed io qui piango.
A te prepara Atene
liete pompe superbe, ed io rimango
cibo di fere in solitarie arene.
Te l'un e l'altro tuo vecchio parente
stringerai lieto, ed io
più non vedrovi, o madre, o padre mio!
III
Dove, dove è la fede,
che tanto mi giuravi?
Così ne l'alta sede
tu mi ripon de gl'avi?
Son queste le corone
onde m'adorni il crine?
Questi gli scetri sono,
questi le gemme e gl'ori?
Lasciarmi in abbandono
a fera che mi strazi e mi divori?
Ah, Teseo, ah Teseo mio,
lascierai tu morire,
in van piangendo, in van gridando aita,
la misera Arianna
ch'a te fidossi e ti diè gloria e vita?
IV
Ahi, che non pur risponde!
Ahi, che più d'aspe è sord'a miei lamenti!
O nembi, o turbi, o venti,
sommergetelo voi dentro a quell'onde!
Correte, orchi e balene,
e delle membr'immonde
empiete le voragini profonde!
Che parlo, ahi! Che vaneggio?
Misera, ohimè! Che chieggio?
O Teseo, o Teseo mio,
non son, non son quell'io,
non son quell'io che i feri detti sciolse:
Parlò l'affanno mio, parlò il dolore;
Parlò la lingua sì, ma non già 'l core.
Laat mij maar sterven! Wie wil je dat mij troost verschaft nu ik zo bitter word gestraft, in mijn ellendige bestaan? Laat mij maar dood gaan! O Theseus, mijn Theseus, ja ik zeg mijn, je bent nog steeds mijn, hoewel je uit mijn ogen verdwijnt, hoe wreed kun je zijn! Keer om, mijn Theseus, mijn lot, kom terug, Theseus, oh mijn god! Keer terug en kijk opnieuw haar aan die voor jou haar land en koninkrijk liet gaan, en die je op dit strand liet staan, ten prooi aan menig wildebeest de naakte botten wreed ontvleesd. O mijn Theseus, mijn lot, als je zou weten, oh mijn god! als je wist, o wee, hoe Ariadne lijdt in haar armzalige eenzaamheid, misschien, misschien toch schuldbewust stuurde je je schip nog terug naar de kust. Maar, met een kalme wind ga je heen, vaar je blijmoedig voort, en ik ween. Athene bereidt jou een feestelijk onthaal en ik blijf hier achter, als een lekker maal voor de wilde dieren op het eenzame strand. Je ouders zullen je een voor een blij omarmen, en ik blijf alleen zal nooit meer zien mijn ouders of mijn land! Waar, waar is jouw eed van trouw gebleven, die je me zo vaak gezworen hebt? Is dit hoe je mij op de verheven troon van mijn voorouders terugzet? Is dit de kroon op mijn hoofd die je mij had beloofd? Zijn dit de scepters waar je van sprak, zijn dit de juwelen, is dit de gouden plak? Mij zo achter te laten voor de roofdieren, om te verslinden en kaal te vreten als aasgieren? Ach, Theseus, mijn Theseus, op weg naar je huis stort je die arme Ariadne in haar graf ondanks haar tranen en hulpgeroep, als straf voor haar, die jou roem en leven gaf? Ach, er komt geen antwoord op mijn klaagzang! Helaas, hij is nog dover dan een slang! O wolken, o winden, orkaan, laat zijn schip in de golven vergaan! Zeemonsters, walvissen en veelvraten maak voort, en vul de diepste gaten met zijn gore ledematen! Ach, wat zeg ik, ben ik aan 't ijlen? Ik, ongelukkige! Kan ik mezelf nog peilen? O Theseus, mijn Theseus, ik ben mezelf niet, ik ben abuis, deze wrede woorden getuigen van mijn smart: het was mijn angst die sprak, mijn verdriet; mijn tong sprak wel, maar niet mijn hart. Prachtige berijmde vertaling van Bavo Hopman